
Sommige artiesten beklijven omdat ze ons raken; anderen omdat ze iets onomkeerbaars teweegbrengen. Ze markeren een breuklijn, een verschuiving in hoe we luisteren, voelen en leven.
De Canadese musicoloog David Brackett schreef: “I remain convinced that the sounds of music are important. However, their ‘importance’ fluctuates continually depending on the human context in which they are embedded.”
Die contextgevoeligheid maakt dat sommige artiesten uitgroeien tot bakens van hun tijd – en zelfs daarbuiten – terwijl anderen verbleken zodra de mode omslaat.
De geschiedenis van de popmuziek is geen vaste route over een rechte weg, maar een kronkelpad met omwegen, zijsporen en achterafpaden.
Beatles of Stones?
Hoe vaak is die vraag niet gesteld? Geen keuze maken, zeggen dat je beide goed vindt, wordt alom beschouwd als vlees noch vis. Niet kniezen maar kiezen. Een groot deel van ons leven valt ten prooi aan dwingende keuzes tussen twee schijnbare tegenpolen. Die keuzestress leidde bij mij tot een particulier beoordelingssysteem dat – me beperkend tot popmuziek – geheid op scheve ogen stuit. Hoewel over smaak valt te twisten en ik altijd bereid ben mijn beperkte opvattingen in te ruilen voor betere, denk ik dat ik voor mezelf zo langzamerhand kan uitmaken welke muziek de meeste kwaliteit bezit.
Laat ik beginnen met de kwestie die in de popmuziek zorgt voor een waterscheiding die muziekliefhebbers in twee kampen verdeelt. Met het mes op mijn keel zou ik op die onzinnige vraag The Rolling Stones kiezen. Toch dicht ik The Beatles een hogere kwaliteit toe. Ik geloof dat Yesterday over tweehonderd jaar nog te horen zal zijn in hotellobby’s, terwijl het oeuvre van de Stones veelal in de vergetelheid zal zijn geraakt. Al weet ik niet of er over twee eeuwen nog wel hotellobby’s zullen bestaan, noch of de huidige apocalyptische gekte een aards leven in die verre toekomst überhaupt mogelijk maakt.
Net als Elvis en Dylan gaven The Beatles vorm aan een nieuw muzikaal tijdperk. Denk ook aan The Beach Boys, David Bowie en Kraftwerk – onderling volstrekt verschillend, maar elk verantwoordelijk voor een ingrijpende wijziging in het muzikale landschap.
Maar de canon is geen vaststaand monument. De laatste jaren is er meer oog voor zwarte, multi-etnische en vrouwelijke invloeden in de popmuziek, zoals Sister Rosetta Tharpe en haar invloed op Elvis. Al in de jaren dertig pionierde zij met elektrische gitaar en gospelblues. Als ‘grandmother of rock and roll’ beïnvloedde ze ook Chuck Berry, Little Richard, Tina Turner en Jerry Lee Lewis. Eric Clapton, Jeff Beck en Keith Richards, die haar in de jaren zestig zagen optreden met Muddy Waters, noemden haar ‘a big influence’.
Die vrouwelijke invloed is te lang genegeerd – daar zal inmiddels niemand meer aan twijfelen. De musicologe Stephanie Vander Wel merkte in een online discussie voor de Rock and Roll Hall of Fame op dat haar studenten zonder aarzelen artiesten als Beyoncé of Lady Gaga noemen als invloed op hun feministisch bewustzijn – terwijl Elvis en zelfs David Bowie hen nauwelijks nog iets zegt. Er is iets aan het schuiven.
Zo wordt de rol van een punkrockband als Bikini Kill inmiddels onmiskenbaar erkend in de geschiedenis van de feministische punk en de LGBTI-beweging. Zoals dat in de beeldende kunst zichtbaar is geworden – met herwaardering voor vrouwelijke kunstenaars, denkers en muzen – zo zien we dat ook in de popmuziek. De biografie van Bob Dylan is ondenkbaar zonder Joan Baez. De geschiedenis van popiconen zonder Madonna is incompleet. Het is niet genoeg om vrouwen toe te voegen aan bestaande lijsten; ze vormen een eigen dynamiek. Geen voetnoot, maar een hoofdstuk.
In het zwaardere rocksegment zijn er eveneens duidelijke breuklijnen zichtbaar. Led Zeppelin, Deep Purple, Black Sabbath en vooral Judas Priest zijn, als het om paradigmaverschuivingen gaat, van wezenlijk belang voor de ontwikkeling van heavy metal en progrock. Ze introduceerden niet alleen een nieuw geluid, maar ook een visuele en symbolische taal – bombastisch, mystiek, subversief – die latere generaties muzikanten heeft gevormd. Wat zij aan riffs, ritmes en rituelen introduceerden, leeft nog altijd voort.
Met zevenmijlslaarzen ga ik over dun ijs en neem ongegeneerd afkortingen, ik weet het. Maar ik geloof dat de perceptie van popmuziek zich laat vergelijken met wetenschappelijke revoluties: met verschuivingen van zienswijzen, methoden en aannames – kortom: met paradigmaverschuivingen die leiden tot een drastisch ander beeld van de werkelijkheid.
Wetende dat de akker van wat later rock-’n-roll is gaan heten al vanuit de blues werd bewerkt door mensen als Bessie Smith, Son House, Robert Johnson, Muddy Waters en Howlin’ Wolf – en aan de countrykant door artiesten als Jimmie Rodgers en Hank Williams – is het Elvis geweest die het giftige mengsel van rhythm-and-blues, country en gospel tot ontploffing bracht. Er was zeker rock vóór Elvis – laten we Fats Domino en Little Richard niet vergeten – maar door Elvis kreeg de popcultuur gestalte. Bij hem kwamen de opkomst van de massamedia (tv), ongebreideld consumentisme en popiconografie samen. Met zijn poses, bravoure en recalcitrante levenshouding belichaamde hij een nieuw tijdperk.
Die explosie bleef niet zonder naschokken. Carl Perkins, Jerry Lee Lewis en Roy Orbison bewogen zich in de schaduw van de kernreactie die Elvis veroorzaakte. Johnny Cash laat ik bewust buiten deze rij: hij was geen navolger, maar een parallelle kracht, met een diepe, sobere zeggingskracht die hem – net als Bob Dylan – boven modes en stijlen uittilde.
Dylan luidde in mijn optiek een andere verschuiving in die ervoor zorgt dat hij de tand des tijds trotseert. Je kunt Woody Guthrie en Pete Seeger van stal halen, of de Dylan-epigoon Bruce Springsteen, maar geen van hen bezit de subversieve originaliteit in tekst en muziek, noch de even omverwerpende als ongrijpbare grootheid van Dylan. Hij is een eenmansuniversum.
Voor The Beatles geldt hetzelfde. Er is een tijd vóór en een tijd ná The Beatles. Zij brachten de ontwikkeling van de muziek naar een nieuw hoogtepunt. Klassieke muziekinvloeden sijpelden hun repertoire binnen. Ze voelden de tijdgeest niet alleen aan, maar gaven er richting aan.
Waarom de een wel en de ander niet?
Om bij het verschil tussen Beatles en Stones te blijven: The Beatles hebben het speelveld veranderd in een ongekende ontwikkelingsgang van slechts zeven jaar – van Love Me Do tot Eleanor Rigby, van eenvoudig naar complex. The Stones zijn trouwer gebleven aan één stijl. Natuurlijk waren er invloeden van disco, country en reggae, maar daarin waren ze niet baanbrekend, wel effectief. Lekkere riffs, stevige rock met enkele meesterwerken. Grosso modo echter zonder de gelaagdheid, impact en artistieke ontwikkeling die The Beatles wél kenmerkte.
Dat ik niettemin een man ben die warmer loopt voor The Rolling Stones dan voor The Beatles zegt meer over mij dan over de kwaliteit van de muziek. Ik luister nog met regelmaat naar Beggars Banquet of Exile on Main St., terwijl er jaren voorbijgaan dat ik geen nummer van The Beatles opzet. Mijn persoonlijke smaak – ik luister ook meer naar Springsteen dan naar Dylan – is ondergeschikt aan mijn erkenning dat kwaliteit en smaak verschillende zaken kunnen zijn.
Smaak is een constructie, ingegeven door omgeving, tijd, opvoeding en groepsgedrag. Kwaliteit vraagt andere maatstaven: ambachtelijkheid, gelaagdheid, vernieuwing, zeggingskracht. Wie goed is in de kunst, kopieert; wie groots wil zijn, steelt en vormt om – dixit Picasso. En hoewel muziek geen wetenschap is, kunnen we kwaliteit wel degelijk benoemen, herkennen en verdedigen. Niet met getallen, wel met argumenten.
De paradigmaverschuivingen door Copernicus of Newton zijn van een andere orde dan die van The Godmother of Rock-’n-roll of de Fab Four. Maar ook hier geldt: de wereld was daarna nooit meer hetzelfde. Iets is verschoven. Voorgoed.
Wat dat betreft zien we ook in Nederland artiesten die zich hebben weten los te zingen van hun tijd: Ramses Shaffy, Boudewijn de Groot, Frank Boeijen, Jack Poels, Daniël Lohues, Alex Roeka en de mannen van De Dijk. Zij verhouden zich tot taal en melodie op een manier die beklijft. Terwijl andere acts als Toontje Lager, Het Goede Doel, BLØF, Acda en de Munnik of Van Dik Hout (hoe degelijk ook) toch sterker verbonden blijven aan hun generatie. En dat zegt niks slechts, alleen iets anders.
Dit essay is een poging om te begrijpen waarom sommige artiesten of bands wél, en andere níet, de toekomst binnenwandelen. Niet uit afkeer, niet uit ijdelheid, maar uit liefde voor de kunst. Omdat sommige stemmen blijven klinken, ook als het decor is verdwenen. Omdat sommige klanken samenvallen met de hartslag van hun tijd, en tegelijk die tijd ontstijgen. Omdat muziek – als ze het wezen raakt – iets openlegt van wat we schoonheid noemen. En misschien is dát het wel: kwaliteit is wat overblijft wanneer de roem is weggeëbd, de storm is gaan liggen, en alleen het werk nog spreekt.