Blogs

Jachtschotel

Ooit heb ik iemand horen beweren dat een goed getroffen kogel een van de zuiverste vormen van communicatie is. Voor een vuistslag of een opstoot geldt, denkelijk, hetzelfde. Waar woorden tekort schieten, werkt een rechtse hoek vaak verhelderend, zo weet ik uit ervaring. Toch heb ik het niet zo met geweld. Het voert te ver mezelf als pacifist te typeren, maar kogels zijn niet mijn ding. En in al te rake communicatie heb ik, zeker als ontvangende partij, evenmin veel fiducie.

Enige tijd geleden proefde ik zelf een kogel. Schuif even mee aan voor nadere uitleg. De fazant op mijn bord was op sommige plekken met heroïsch afgevuurde loodhagel doorboord. Eén van die kogeltjes veroorzaakte een vroegtijdige en ongewenste culinaire onderbreking. En niet te vergeten: een fikse tandartsrekening. Als doorgewinterde slijmbal had ik het kogeltje, evenals mijn vulling, naast het kadaver op het bord gelegd en liet m’n tafelgenoten met een van pijn vertrokken gezicht weten dat dit toch wel de essentie van het wildseizoen was. ‘Dit was écht geschoten!’ Ik was aangeschoten, ook dat weer.

Tot dusver heb ik nooit enige sympathie gevoeld voor de jager in het bos. Ronduit zielig en zelfs bespottelijk vond ik de verrichtingen van volwassen mensen – inderdaad, vrijwel altijd mannen – die met hun geweren terugkeren naar de natuurstaat van de prehistorische jager.

Het gewilde wild des velds en het even gewilde gevogelte des hemels; niets blijft buiten schot. Jagers belichamen de laatste wilden in ons land. Een anachronisme. Maar toch verheug ik me op de wildragout, reerug en everzwijn en andere smakelijke trofeeën van het jachtseizoen. Als vat vol tegenstrijdigheden zal ik altijd het één doen en het andere niet laten. Ik blijf een aversie houden tegen de jacht en het jagen, maar verheug me tegelijkertijd op de uitgekookte menukaart in het wildseizoen.

Tijdens boswandelingen ben ik vaak getroffen door de schoonheid van een ree of fazantenhaan. Ik kan me niet voorstellen hoe het voelt om zo’n dier te beroven van zijn leven. Wat is er misgegaan in het brein van de jager? Waar komt zijn moorddadigheid vandaan? Wie kan oog in oog met Bambi de trekker overhalen? Wie kan een heerlijk geurende reerug weerstaan?

Dilemma’s die snel over zijn als de maag het woord voert. Het overvalt me steeds vaker dat ik, wachtend bij rood licht, een wagen met dierentransport naast me aantref. Altijd steekt wel een vriendelijk ogend varkentje zijn stopcontact naar buiten. Het ademt waarschijnlijk op weg naar het slachthuis voor het eerst in zijn korte leven échte zuurstof. Altijd heb ik oogcontact met een der onfortuinlijke dieren. En altijd neem ik me voor vegetariër te worden. Tot zes uur in de avond houd ik het vol. Maar tijdens de barbecue afgelopen zomer, hoorde ik mezelf zeggen dat er ‘niets gaat boven een krapgebakken speklapje of karbonade’. De maag heeft een kort geheugen en onze buik is sneller gevuld dan de geest. Ik was dronken, ook dat weer.

In ‘Filosofie voor de zwijnen’ onderzoekt filosoof Klaas Rozemond het geluk van dier en mens. Is het beter een ontevreden mens te zijn dan een tevreden varken? Liever een losbandig beest dan een piekerende denker? Ik kan u zeggen dat een varken lang zo gek nog niet is. In het boek mondt de zoektocht uit in een nieuwe filosofie: het porcratisme, ofwel de kunst zwijn te zijn. Mensen zouden een voorbeeld moeten nemen aan varkens omdat ze met slechts heel weinig gelukkig zijn. Modder, een dak, schoon water en voer; meer hebben ze niet nodig.

Dat ligt in onze consumptiemaatschappij wel anders. Ter hoogte van menig cafetaria of restaurant worden we maar al te gemakkelijk meegesleurd in de draaikolk van de onmiddellijke behoeftebevrediging van onze consumptiemaatschappij. Misschien moeten we leren de kool en de geit te sparen. Laat ik, consument in hart en nieren, daar dan maar mee beginnen. Het voornemen is er, maar het zal weer snel averij oplopen. Om wild van te worden.

Erasmus stelde al dat zij het gelukkigst zijn die niets met wetenschap te maken hebben. Varkens bijvoorbeeld. Ik dacht hieraan toen ik aan de barbecue stond en naar de krokant gebakken speklappen keek. Ik denk er tijdens het wildseizoen ook regelmatig aan. Wie is hier gelukkiger? Hij die gegeten wordt, of hij die ervan eet en straks weer spijt heeft? Als het daadwerkelijk zo is dat de ‘mens is wat hij eet’, dan moet ook ik een varken zijn. En of dat zo erg is?

Meer artikelen